Amartya Sen

Wat ons beweegt (…) is niet dat de wereld niet helemaal rechtvaardig is – wat weinigen verwachten – maar dat er duidelijk te herstellen onrechtvaardigheden om ons heen zijn, die we willen opheffen. – Amartya Sen   


Photo: Elke Wetzig

Amartya Sen (1933, India) won de Nobelprijs voor economie voor zijn wetenschappelijk werk in de economie en filosofie ge­richt op armoedebestrijding en vrijheid.

Als jong kind zag hij het ge­weld in India van dichtbij. Op een middag kwam een man die hard schreeuwde en ernstig bloedde bij zijn huis in Dhaka. Hij was in zijn rug gestoken. De man, een islamitische arbeider, was om wat werk naar een huis in deze Hindubuurt gekomen, maar werd neergestoken. Toen de man naar het ziekenhuis werd gebracht door de vader van Amartya Sen, vertelde hij dat zijn vrouw had gezegd niet naar deze buurt te gaan wegens het ge­weld tussen verschillende gemeenschappen. Maar hij moest wel, op zoek naar werk omdat zijn familie niets te eten had. Het gevolg van deze economische onvrijheid bleek de dood te zijn, want hij stierf. Dit maakte de jonge Sen bewust van de gevaren van nauw gedefinieerde identiteiten en verdeeldheidspolitiek. Hij zag dat economische onvrijheid, in de vorm van extreme armoede, mensen veel kwetsbaarder maakt voor andere soorten van vrij­heidsberoving: de man had niet in een gevaarlijke buurt op zoek hoeven te gaan naar inkomsten als hij en zijn gezin niet zo arm waren geweest.

De boeken van Amartya Sen zijn inmiddels in meer dan 30 taal­gebieden verspreid. In 1981 toonde Sen in Poverty and Famines: An Essay on Entitlement and Deprivation aan dat hongersnood niet het gevolg hoeft te zijn van gebrek aan voedsel maar vooral door ar­moede en ongelijkheid wordt veroorzaakt. Hij had als kind de hon­gersnood in Bengalen meegemaakt. De oorlog in het gebied, hoge voedselprijzen door hamsteren en prijsmanipulatie plus werkloos­heid en armoede leidden tot de hongerdood van 3 miljoen mensen terwijl er eigenlijk voldoende voorraden waren.

In Development as Freedom (1999) betoogt Sen dat ontwikke­ling gelijk staat aan het opheffen van onvrijheden. Hij herdefinieert positieve vrijheid in het hebben van de mogelijkheden om zelf keuzes te maken die nodig zijn om te overleven en te ontwik­kelen; en negatieve vrijheid als de afwezigheid van beperkingen door anderen op het zelf handelen van mensen om te overleven. Mensen wie de capaciteiten (middelen) zijn ontzegd om van hun basisrechten gebruik te maken, hebben weinig aan bijvoorbeeld het politieke recht om in verkiezingen een stem uit te brengen op een politieke partij waar zij geen informatie over kunnen lezen. Mede onder zijn invloed kwam het jaarlijkse Human Development Report van het VN Ontwikkelingsprogramma tot stand, waarin niet meer het gemiddeld inkomen de ranglijst van landen bepaalt, maar een index van levensduur, onderwijs en koopkracht.

Sen laat zien dat de rechten van de mens in vijf basisvrijheden zijn te groeperen: politieke en participatieve vrijheden en rechten zoals vrije meningsuiting en vrije verkiezingen, economische mo­gelijkheden om inkomsten te verwerven en aan eerlijke markten deel te nemen, sociale rechten op behoorlijk onderwijs en ge­zondheidszorg, transparante informatie over de overheid en de economie, en recht op veiligheid door handhaving van de rechts­orde en sociale zekerheid.

In zijn nieuwste boek The Idea of Justice (2009) betoogt Sen dat een rechtvaardige samenleving wordt bereikt door het ophef­fen van onrechtvaardigheden, zoals armoede, honger, en politieke onderdrukking. Rechtvaardigheid gaat niet alleen om de juiste in­stituties, maar om de omstandigheden van mensen in de praktijk.

Ondanks zijn hoge leeftijd reist Sen nog steeds de wereld rond voor lezingen en inspireert hij velen.

Zie ook: