Maatschappelijke stages
In Nederland worden de verschillen tussen hoog- en laag-opgeleiden, veel- en weinigverdieners en groepen van verschillende geografische en culturele of religieuze achtergrond groter. Het Sociaal-Cultureel Planbureau meldt toenemende segregatie. Het geweld tegen hulpverleners, politie en volksvertegenwoordigers groeit. Het vertrouwen in de overheid en de volksvertegenwoordiging wankelt. Het lijkt erop dat de samenhang van de maatschappij en de steun voor een rechtsordelijke democratie afneemt.
Om die ontwikkelingen te keren kan worden overwogen een systeem in te voeren van maatschappelijke stages, met daarin ook een burgerschapscursus voor alle jongeren tussen 16 en 21 jaar. In zo’n maatschappelijke stage kunnen jongeren in het verlengde van hun leerplicht de keus krijgen om gedurende een aantal weken per jaar, verdeeld over een periode van bijv. 6 jaar, maatschappelijke leertaken te vervullen bij diverse instellingen, zoals ziekenzorg, ouderenhulp, milieuzorg, sportclubs, parken, bossen en natuurterreinen, patrouille-assistentie bij de wijkpolitie, brandweer of onderdelen van de krijgsmacht.
Er zou een “knipkaart” kunnen worden ingevoerd waarbij men voor elke goed voltooide stageweek een knip krijgt en op het 21e jaar, als alle knippen zijn gezet, een beloning van de overheid krijgt, bijvoorbeeld in de vorm van een krediet ter verlaging van de loonbelasting en premieheffing die over een paar jaar mag worden uitgesmeerd.
Om dit te organiseren zou een dienst moeten worden opgezet door zowel het ministerie van Onderwijs als Binnenlandse Zaken, in samenwerking met andere overheidsdiensten, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Behalve dat de jongeren dan meedraaien in een groot aantal maatschappelijk relevante activiteiten, om daarmee kennis te maken, zou in deze periode ook een cursus burgerschapsvorming kunnen worden gevolgd, die bijvoorbeeld bestaat uit een aantal halve dagprogramma’s, verspreid over de periodes waarin men ook stage loopt.
Tot nu toe aarzelt de overheid iets dergelijks te ontwerpen wegens de kosten. Maar dat is niet verstandig. De kosten van maatschappelijke onrust en segregatie zijn op den duur vele malen hoger. Een jeugdige delinquent die moet worden behandeld wegens ernstig grensoverschrijdend gedrag en persoonlijkheidsstoornissen kost de staat vele tonnen per jaar. De inrichtingen en de gevangenissen zijn er al vol van. Elke jongere die preventief op het juiste pad kan worden gezet levert de maatschappij juist veel op: ook loonbelasting en sociale premieheffingen.
De voordelen van de geschetste maatschappelijke stage zijn niet alleen dat verschillende jongeren uit allerlei hoeken in de samenleving een tijd gemengd met elkaar moeten doorbrengen. Zo leren zij anderen, van heel verschillende achtergronden, enigszins kennen. De stageperiodes kunnen ook helpen een beroep te kiezen en een verdere opleiding te gaan volgen. Probleemjongeren kunnen ook eerder en beter worden gesignaleerd en behandeld.
De onderwijswet stelt dat burgerschapskunde een belangrijk vak is en dat leerlingen daarin moeten worden opgeleid. Maar veel scholen besteden er niet zoveel aandacht aan. Staatsinrichting, maatschappijleer, recente geschiedenis, de werking van de rechterlijke macht en het Parlement zijn onderwerpen die lang niet alle scholen goed uit de verf laten komen. Het gevolg is dat bij veel jongeren weinig begrip bestaat voor de instellingen die noodzakelijk zijn om een vrije democratische maatschappij te handhaven, criminaliteit te bestrijden en vrijwel ieder ook zicht op een kansrijke toekomst te bieden.
Het opzetten van een behoorlijk maatschappelijk stagestelsel kan beginnen met lering te trekken uit andere landen waar zoiets reeds bestaat, zoals in bepaalde Scandinavische landen en Singapore. Deze gedachte is niet van partijpolitieke aard, want alle stromingen in ons land bepleiten een betere democratie met grotere samenhang, ook al wordt dat soms heel anders en niet altijd consequent ingevuld. Betere integratie van jongeren zou geen onderwerp van partijpolitieke strijd moeten worden. Het is immers een algemeen Nederlands belang om de toekomst van ons land zeker te helpen stellen.
Men zou aandacht voor een dergelijk systeem kunnen vragen door een werkgroep van prominente personen uit verschillende achtergronden te benoemen die gezamenlijk een ontwerp aanbieden aan de diverse partijen in ons land. Het initiatief zou kunnen worden genomen door bijv. de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, samenwerkende wetenschappelijke bureaus van de politieke partijen, of een adviesraad van de regering. Pak het praktisch aan, maak er geen omvangrijke sociaalwetenschappelijke studie van, en mobiliseer enkele bekende Nederlanders om het te presenteren, zoals een bondscoach, Olympisch kampioene, astronaut, mediapresentator, een populaire musicus, kritische cabaretier of plat pratende grappenmaker.