Goed bestuur
Goed bestuur
Dezer dagen blijkt opnieuw veel misverstand over goed bestuur en democratie te bestaan. Die twee zijn niet aan elkaar gelijk. Waar het om gaat is deugdelijk bestuur samen te stellen dat ook democratisch is omdat er vertrouwen van een meerderheid van de volksvertegenwoordiging is. Goed bestuur is bestuur dat in het belang is van de bevolking op lange termijn. Dat moet dus een goed te verantwoorden afweging zijn van de verschillende belangen van de diverse groepen, op de lange termijn, want korte termijn belangen en deelbelangen horen niet te domineren. Goed bestuur houdt ook rekening met de belangen van buurlanden, bondgenoten en toekomstige generaties. Daar ontbreekt het vaak aan.
Democratie wordt vaak gezien als regering “door het volk”. Maar dat bestaat nergens ter wereld, ook niet in het verleden. Het is altijd een regering die regeert, en nooit “het volk”, ook al kan een meerderheid van de bevolking op korte termijn het beleid beheersen. Maar de gedachte dat democratie vereist dat de meerderheid van de “publieke opinie” steeds het regeringsbeleid van de week hoort te bepalen is even fout als wijdverbreid. “De” publieke opinie bestaat eigenlijk niet; er zijn altijd verschillende opinies onder het publiek en die veranderen soms snel. De uitslag van verkiezingen voor een parlement (=volksvertegenwoordiging) is een belangrijke momentopname die per dag kan wisselen.
Het doel van verkiezingen is niet een regering maar een volksvertegenwoordiging samen te stellen. Dat parlement heeft tot taak de regering te controleren, en een regering te legitimeren die het vertrouwen van de meerderheid van het parlement heeft. Als de regering dat vertrouwen niet meer geniet, moet zij veranderen of aftreden. Dat is dus iets anders dan het geloof dat een regering de publieke opinie moet volgen. Zowel een meerderheid van de publieke opinie, als van de regering, kan het mis hebben en het belang van de bevolking niet altijd goed zien. Het mooie van een democratische grondwet is, dat parlementen en regeringen die ernstige fouten maken, ter verantwoording kunnen worden geroepen door de media en de kiezers, en dan kunnen worden vervangen door een nieuw parlement en een nieuwe regering.
Het is dus niet zo dat een relatieve meerderheid van de bevolking die een relatieve meerderheid van een parlement kiest daarom per sé tot de regering moet toetreden. Als die relatieve meerderheid geen absolute meerderheid weet te vormen omdat die niet het vertrouwen van andere groeperingen in het parlement heeft, moet getracht worden een regering te vormen die zo is samengesteld dat er een andere meerderheid wordt samengesteld die wél haar vertrouwen aan een regering kan gegeven.
Als geen combinatie van volksvertegenwoordigers en hun fracties kan worden gevormd die vertrouwen aan een regering geven, is een minderheidsregering mogelijk of een “zaken-Kabinet” dat geen binding met de fracties heeft en kan regeren zolang het niet wordt weggestemd door een meerderheid in de volksvertegenwoordiging. Het is dus niet zo, dat het niet opnemen van de PVV in een regeringscoalities “ondemocratisch” is, als er onvoldoende vertrouwen bestaat bij een meerderheid van andere fracties. De redenen van een gebrek aan vertrouwen kunnen liggen aan wat er in het verleden is gezegd en gedaan. Volksvertegenwoordigers kunnen de kiezers naar de mond praten maar ondertussen iets anders willen doen. Niet alle kiezers hebben dat snel in de gaten. In een democratie kan een deel van de kiezers worden misleid, maar niet steeds opnieuw.